Arbeidstherapie vroeger

“Aan de stokjes mannen!”

Deze kreet kon je herhaaldelijk horen op een dag, zo aan het einde van de dertiger jaren. Als regel werd deze kreet gehanteerd door een gediplomeerd verpleegkundige, soms ook wel door een goede tweedejaars leerling. Dit bevel werd gericht tot een twintigtal patiënten, die met elkaar een vorm van groepsverpleging verrichten, welke duidelijk meer op prestatie dan op verpleging was gericht.
werkploeg mannen in het bosch zon en schild (AE)Het was een soort arbeidstherapie, aangeduid met de naam “karploeg”. Gewerkt werd dan ook met een handkar. Aan de voorzijde daarvan was een lange ketting bevestigd met daaraan vastgemaakt een aantal dwarshoutjes op de tussenliggende afstand van ongeveer één meter. Op deze houtjes nu sloeg de opmerking, waarmee dit artikel begon.
Op Bergopwaarts, waar ik in die tijd werkte, begon de therapie om half negen. Voor die tijd moest er echter nog wel het een en ander gebeuren. De broeders, die belast waren met de begeleiding van de arbeidstherapie, moesten van half acht tot half negen heel wat werk verzetten. De jongeren in de vorm van zalen schoonmaken, het schrobben van de isoleergang en badkamers, etc.. De ouderen waren belast met het begeleiden van patiënten bij de maaltijd. Een taak die in hoofdzaak was gericht op het handhaven van de orde en het voorkomen van “ellende”. onder andere wat betreft het stelen en opeten van elkaars brood. Ik verzeker u dat het een verre van gemakkelijke opgave was. Er werd dan ook met strenge hand geregeerd en sommige broeders wisten een voorbeeldige “orde” te scheppen en te handhaven.
Vermeld dient nog te worden dat op Bergopwaarts alleen broeders werkten. Voor zusters was, in verband met de vele vechtpartijen, deze afdeling duidelijk te zwaar. Zeker volgens de toen gangbare opvattingen. Illustratief is dat Bergopwaarts door een van de patiënten indertijd “de leeuwenkuil” werd genoemd. Merkwaardig in dat verband was trouwens dat het paviljoen werd “geregeerd” door een hoofdverpleegster, daarin bijgestaan door een waarnemend hoofdzuster.
Enfin, om half negen was de aanvang van de arbeid buiten het paviljoen. Gecontroleerd moest worden of iedereen de goede overall droeg en bij voorkeur niet die van een ander, die te groot dan wel te klein was. Mensen die nog op blote voeten liepen werden eerst van sokken voorzien alvorens in het klompenhok, zo goed mogelijk passende, klompen aan te trekken.
De kar werd gereedgezet en de ketting bevestigd. Het bevel “Aan de stokken, mannen!” weerklonk, waarop sommigen direkt, anderen aarzelend en een aantal helemaal niet reageerden. Laatstgenoemden werden dan door drie leerling-verpleegkundigen, die de gediplomeerde broeders assisteerden, krachtig aangespoord het geroepen verzoek/bevel op te volgen. Dan kon het werk beginnen.
Met de grote kar getrokken door twintig patiënten en geflankeerd door de begeleidende broeders, gingen we op pad. Het behoeft daarbij geen betoog, dat het houtje dikwijls werd losgelaten. Ook was men het lang niet altijd eens. Vooral niet wanneer men door de achterop komende patiënt, hetzij per ongeluk dan wel expres, gevoelig op de hielen werd getrapt. Trouwens lang niet elke patiënt was voorstander van deze vorm van therapie. Voortdurend werd op een ander gereageerd en meestal bepaald niet vriendelijk. Vandaar dat dikwijls met kracht moest worden ingegrepen. In die tijd werd je op Bergopwaarts geplaatst mede op grond van lichaamskracht. Toch was het ook toen mogelijk om, soms na lange tijd, het vertrouwen van deze groep te winnen en met sommigen toch tot een goed contact te komen
Wat er zoal werd vervoerd? Eigenlijk te veel om op te noemen. Tweemaal in de week werden van alle paviljoens de vuilnisbakken geleegd. De inhoud daarvan werd naar het vloeiveld gebracht, waar het verwerkt werd tot compost. Datzelfde vloeiveld leverde elke dag verse groente aan de centrale keuken. Ook deze groente werd door de karploeg vervoerd.
Verder grote hoeveelheden vuil, door de tuinploeg bijeengeharkt, die ook tot mest moesten worden verwerkt. Daarnaast nog zand en grind, door de spitploeg opgegraven en gezeefd. Dan niet te vergeten alle dode takken, die naar de zandkuil werden getransporteerd. Die zandkuil lag indertijd tegenover het vloeiveld. Ook nog vele bomen die in de winter, bij wijze van therapie, waren gezaagd en gekloofd.

Ik heb hiermee getracht op eenvoudige wijze iets te vertellen over de manier, waarop we in die tijd therapie probeerden te bedrijven. Men bedenke echter dat dit moest gebeuren met jonge mannen, in de kracht van hun leven. Vrijwel allen werden opgenomen met wat we toen noemden: een bloeiende psychose.
Denk dan ook niet dat het eenvoudig was een patiënt, die zich een koning waande, zover te krijgen dat hij bereid was zich te verlagen tot zulke eenvoudige arbeid. Dit is slechts een voorbeeld, maar zo waren er tientallen.
Medicijnen waren er heel weinig. Soms werd er wat broom uitgereikt en vooral paraldehyde moest helpen de rust te bevorderen. Veel meer werd echter verwacht van de, toch wel zware, lichamelijke arbeid. Daarnaast speelde de inzet van de verpleegkundige een belangrijke rol.
Men was de hele dag, samen met de patiënt, bezig. Dat gaf toch wel een bepaalde band en, ik schreef het al eerder, er ontstond een bepaalde mate van vertrouwen. En daar waar de ene mens de andere vertrouwt, zijn er mogelijkheden. Dat was ook toen al duidelijk het geval.

Kunnen we deze manier van bezig zijn in genoemde “karploeg” een vorm van therapie noemen? Ik meen te mogen zeggen:……Ja!

J. Pals