J. Doppenberg

De heer Doppenberg, als stoffeerder in dienst gekomen van Zon & Schild in 1930, wordt geïnterviewd door Bert van den Driesche en Kees Morra over die eerste periode van Zon & Schild, van 1930 tot 1935.  (Dit interview verscheen naar aanleiding van het vijftigjarig jubileum van Zon & Schild, red.)

Ik ben in dienst gekomen in 1930 en toen ik er kwam was er niets. In Berkenrode waren ze nog aan het aftimmeren en Dennenrust was nog lang niet klaar. De eerste veertien dagen heb ik gelopen, niet anders dan door het bos gelopen. Ik kon er niets doen, niets. D’r was geen materiaal. Er was zelfs niks besteld, dat ook nog. Ik had mijn eigen gereedschap meegenomen, want gereedschap was er natuurlijk ook niet. Toen heb ik aan de directeur gevraagd om een naaimachine en ik kreeg ten antwoord: “Die krijg je niet; hier wordt alles met de hand gedaan”. En ik zeg: “Dokter, dit is een nieuwe inrichting en in een nieuwe inrichting, hoe kan je dan zonder machine!” Uitiendelijk is er dan een machine gekomen, maar wel een handmachine. Daar moest ik het mee doen. Daar ben ik op gaan mopperen en na veertien dagen was er een trapmachine. Het was een bekend Duits merk en dat waren – en ik zal het maar op z’n zachtst uitspreken – rotmachines.”

“Afijn. Na die eerste veertien dagen kreeg ik voor Berkenrode en het hoofdgebouw zeil en katoen voor gordijnen. Er was geen geld voor gordijnroeden en die maakte ik van elektrabuizen die over waren van de bouw. Ook hadden ze matrassen gekocht. Dat was zeegras en kapok. En die matrassen, die hadden ze allemaal boven op mekaar ergens achter in Berkenrode, in badkamers opgeslagen. En die waren allemaal verrot. Natuurlijk: zeegras is altijd vochtig en door de tijd en in die ruimte ….. afijn, die matrassen zijn toen allemaal weggegaan en hoe ze dat verantwoord hebben, weet ik niet. Dat durf ik niet te zeggen. Ik heb er zelf na die tijd weer matrassen bij moeten naaien.”

Van kapok?
“Van zeegras. Kapok was voor het personeel.”
Ik ben er ook koster geweest. Toen die kerk daar in ’35 gebouwd werd en de directeur tegen me zei: “Jij wordt koster”. Ik zeg: “Dokter, dat wil ik niet”. “Dan is dáár de Utrechtseweg, zegt-ie. “Morgen moet je zeggen of je het doet of niet, maar daar is de Utrechtseweg”. Zo ben je gedwongen, niet? Het bleek dat in de personeelsvereniging was besloten, dat ik koster werd. Het was enorm, zoveel ik eraan verdiende: twee kwartjes in de week. Naderhand zijn die twee kwartjes opgetrokken tot een gulden en toen heb ik gevraagd om een tweede koster. Goed, die hebben ze toen aangesteld, maar m’n gulden moest toen in tweeën gedeeld worden. Had ik weer twee kwartjes! Op een gegeven moment kon ik bij de KLM en dat salaris daar, was meer dan op Zon en Schild.

Was dat erg laag, het salaris?
Mevrouw Doppenberg: “O, verschrikkelijk”.
Ik heb moeten vechten. Eerst had ik een salaris van 26 gulden in Putten. Toen ik bij Zon & Schild solliciteerde, was ik de drempel nog niet over of ze vroegen: “Wat voor salaris vraagt u?” Toen heb ik een salaris opgegeven van 30 tot 35 gulden. “Dat kunnen we niet geven”, zeiden ze, “want wij moeten leven van de diakonie”. Tenslotte kreeg ik een salaris van 29 tot 32 gulden per week.
Mevrouw Doppenberg: “Maar je hebt nooit 32 gehad, hè? Nee, niet aan toegekomen. Want ja, toen gingen alle lonen weer naar beneden. Crisistijd!”

Wat waren nu uw werktijden?
“Ik had geen werktijden. Ik kwam zo ’s nachts om twaalf uur, twee uur thuis.”Mevrouw Doppenberg: “Maar ik heb ook veel gedaan in het eerste begin. Allemaal ringen aan de gordijnen gezet.”

Onbetaald?
Mevrouw Doppenberg: “Ja, natuurlijk.”
“De vrouw van de directeur, mevrouw De Bruin, deed ook mee. Ik bracht alle vrouwen elke avond een stapel van dat witte katoen. Overdag naaide ik dat dan. De volgende morgen haalde ik het overal weer op en nam het weer mee terug naar Zon & Schild. En zo deden we dat dan.

Het is onvoorstelbaar hè?
“Ja. Die dingen bij elkaar. Het was een prettige werktijd. Toen ik eens thuiskwam, had de kleine zo’n stuip dat ik dacht: Ze stikt erin. Ik ben zo door het bos heengevlogen naar dokter De Bruin z’n woning en dokter De Bruin was nog eerder in m’n huis dan ik. En ’s middags kwamen ze samen, mevrouw en de dokter.”

“En toen Hebron ingericht werd en de Recreatie, nou toen werkten we daar ’s avonds, maar elke avond brachten de directeur en zijn vrouw koffie, met gevulde koeken of speculaas. Elke avond. En dat hè, kijk de belevenis sámen….dat is toen zó intens geweest. Echt, al die dingen bij elkaar, we hebben daar een prettige werktijd gehad.”