Hans den Boer

AndreVraaggesprek met Hans den Boer over de opnameprocedure in Zon & Schild omstreeks 1960. Hans was verpleegkundige (A en B) op zowel een mannen- als vrouwenafdeling en zelfs op de kinder- en jeugdafdeling Fornhese. Een groot deel van zijn werkzame leven heeft hij als docent bij het opleidingscentrum van Zon & Schild jonge mensen opgeleid voor het moeilijke beroep van verpleegkundige in de psychiatrische zorg. Een breder publiek heeft hem leren kennen door zijn EHBO-lessen, die in het kader van de bedrijfshulpverlening gegeven werden.

Hans is een dermate enthousiast en gepassioneerd verteller dat je hem bij tijd en wijle bij de les moet houden. Daar kunt u zich bij een bezoek aan het museum zelf van overtuigen.

We beginnen bij het begin van een opname. Op enig moment kreeg je als ziekenbroeder/verpleegkundige van het (waarnemend) afdelingshoofd te horen dat er een nieuwe patiënt ging komen. Je moet je voorstellen dat elk paviljoen zijn eigen opname-afdeling had. De patiënt kwam lopend binnen of werd door de GGD binnengebracht,  direct op de ziekenzaal. Het opnamegesprek werd ook op ziekenzaal uitgevoerd door een ouderejaars verpleger/verpleegster (later werd het een verpleegkundige, „whats in a name?”).

Als de patiënt benaderbaar was, werd een opnamegesprek (anamnese) gedaan. Dat ging over lichaam en geest. Indien niet benaderbaar werd de patiënt op een apart kamertje gelegd of in de isoleercel ondergebracht.

Je moet je voorstellen dat je als patiënt de ziekenzaal opkomt en daar allerlei vreemde figuren ziet die „raar” doen. Vreemd gedrag roept angst op. Hans herinnert zich dan ook goed de eerste vraag die door een jongeman gesteld werd: „Broeder, ik ben toch niet gek?”. Leg dan maar eens uit waarom iemand op een dergelijke zaal in een dergelijk paviljoen moet worden opgenomen.

Na de gebruikelijke vragen over naam, leeftijd en plaats waar je woont (sociale omstandigheden), werd je geacht de basisgegevens vast te leggen zoals lengte, gewicht, temperatuur en voedingsgewoonten.

Interview Hans

Soms moest men voor onderzoek (bloed, urine, suiker) en/of voor behandeling (shock) nuchter zijn. Dan werd op het bed het bordje „Nuchter” geplaatst. In de tentoonstellingszaal van het museum is dat te zien.

De opleiding van de verpleger hield daarom ook in dat je magen kon leeghalen, blazen kon katheteriseren, darmen kon spoelen, injecties kon geven, wonden kon verzorgen etc. Veel van het instrumentarium dat gebruikt werd om bovengenoemde behandelingen uit te voeren is terug te vinden in het museum. In de bibliotheek vindt u de leerboeken die door de (leerling)verpleegkundige gebruikt werden om de stof onder de knie te krijgen.

Wellicht verbaast het u dat iedereen zijn carrière als patiënt op de ziekenzaal startte. Toentertijd was het nog heel gewoon dat lichaam en geest als een eenheid gezien werden. Men verbleef dan ook meerdere dagen tot weken op deze zaal. Het gedrag werd in kaart gebracht en er werden testen gedaan. Vooral werd er de tijd genomen alvorens een diagnose te stellen en te onderzoeken wat de therapeutische mogelijkheden waren om tot herstel dan wel een leefbaar evenwicht te komen. Soms werd de tijd bekort omdat er weer plaats gemaakt moest worden voor een volgende opname.

Bijvoorbeeld was er ook een meneer die, naar zijn zeggen, onder een trein had gehangen in de Romeinse tijd. Blijf dan maar eens serieus. Ik probeerde hem nog wel duidelijk te maken dat treinen nog niet in de Romeinse tijd in beeld waren, maar dat viel totaal verkeerd. De patiënt heeft de hoofdbroeder aangeschoten om hem mede te delen dat als deze broeder nog eens zoiets durfde te beweren hij hem total loss zou schoppen.

Het is overigens leerzaam gebleken om uitspraken van patiënten die uit wanen voortkomen niet direct te weerspreken. Confrontaties zijn niet altijd op zijn plaats. Gelukkig is de opleiding daar nu veel meer op gespitst. Bovendien worden wanen al snel medicamenteus aangepakt zodat het gevaar voor de behandelaar lang niet meer zo groot is.

In die tijd was het niet gebruikelijk dat de psychiater veel losliet over de patiënt. De verpleging hoefde immers alleen maar te verplegen. Zij moesten het hebben van eigen waarneming en daaruit voortvloeiend een gepaste benadering bedenken. Zo was er een vrouw met manisch-depressieve episoden die in haar manie zichzelf als vrouw vernederde. Dan moest je zodanig reageren dat je respectvol bleef en haar hielp haar eigen uitspraken te verwerken.

Het was daarom heel belangrijk hoe je met de patiënt omging omdat de ziekenzaal hun eerste kennismaking was met de psychiatrie. Die indruk bepaalde de mogelijkheden voor hen in de rest van het traject. Het was daarom nog niet zo gek dat elk paviljoen zijn eigen sfeer mocht opbouwen. Na de opname-afdeling kwam je in rustiger vaarwater maar je behield het idee van het vertrouwde paviljoen.