mevrouw Wolfsen-Vermeer

Ze spreekt over de geschiedenis die achter haar ligt, van de tijd dat mw. Wolfsen vanuit Amsterdam naar Amersfoort kwam om in Zon & Schild de opleiding te doen. Eerst een jaar huishouding in Heidezicht om te kijken of ze wel tegen het werk kon (inlooptijd). In 1954 is ze begonnen en in 1959 weggegaan. Daarna eerste, tweede en derde jaar. De lessen werden gevolgd in het recreatielaantje.

Op Hebron kregen we verbandleer van zuster Seele. Daarnaast ook nog 3 jaar bijbelopleiding (domineescursus) en de eigenlijke opleiding (dokterscursus) van dokter Leibrand en dokter Stellinga. Stellinga was afdelingsarts van Heidezicht. We leerden uit het dikke boek van „Schermer”. Daarnaast had je ook nog een onderwijscursus, zoals rekenen en taal, als je de school niet af had kunnen maken.

Als je de domineescursus niet haalde in je eerste jaar mocht je niet verder met de opleiding. Zo heeft Dr. vd Berg nog navraag bij mij gedaan of ik de catechismus wel kende. Ik was er niet mee opgegroeid. Vond het dus een hele klus om te leren. In het eerste jaar moest je de eerste 10 artikelen leren. Het tweede jaar de volgende. Heb die uiteindelijk in de loop der jaren helemaal uit mijn hoofd moeten leren. De Bijbelcursus heb ik wel goed gedaan.

Heb de eerste 3 jaar op Heidezicht gewerkt, nadien op het klasse-paviljoen. Tijdens het laatste deel van de opleiding verbleef ik op de klasse-afdeling. Ik sliep op de bovenafdeling van Heidezicht, waar ook een salon voor de verpleegkundigen was. Mannen mochten er niet komen. Dat versoepelde later wel.

In Heidezicht ben ik op mijn achterhoofd gevallen, waarschijnlijk door flauwvallen of door gebrek aan eten. Het was op een vroege morgen toen ik wel 2 beschuiten met thee heb gehad, maar  ook iemand moest behandelen met een open rug en multiple sclerose.  Dat was mogelijk te veel. Heb daardoor wekenlang op Hebron in een pikdonkere kamer gelegen met een schedelbasisfractuur. Ik heb toen geen gelegenheid gehad om examen te doen en ben gezakt. Dus heb ik het eerste jaar overgedaan.

De dag op Heidezicht begon om half acht. De mensen werden ’s nachts gewassen en ook ’s nachts werden de bedden verschoond. We moesten voor het eten zorgen, de zaal en de gangen schoonmaken, schrobben en de sputumpotten legen. We werkte immers op de tbc afdeling. We liepen dus met mondkapje voor de hele dag en de brakschorten aan. En als we aan tafel gingen, in de recreatie,  moesten de gewone schorten aan. Kregen twee keer per dag pap als versterking. Later werd dat vervangen door eieren. De longarts was boos dat ik uiteindelijk voor mijn verdere opleiding overgeplaatst werd. Ik zei: „Ik ga toch”. Ik kon goed op Heidezicht werken omdat mijn moeder tbc had toen ik geboren werd. Daardoor was ik dus beschermd en kon zo overal werken. Moest onder andere nog leren met slaapkuren te werken. Dit deed ik op de klasse-afdeling waar ik direct 7 patiënten kreeg om op te letten. De hoofdzuster gaf de medicijnen op Heidezicht. Maar op de klasse zette ik ze klaar.

Ik moest eigenlijk elk jaar overgeplaatst worden. Omdat ik een ideale verpleegkundige was voor de tbc-patiënten ben ik langer op Heidezicht gebleven. Ik ben daar gebeten door een patiënt maar ben niet ziek geworden. Een ander meisje daarentegen wel. Die heeft een longkwab moeten afstaan. Ik ben nog bij de operatie in Soest geweest en vond dat behoorlijk griezelig, de opengeklapte ribben en die kwab.

Op Heidezicht lagen o.a. 2 psychopaten ook nog naast elkaar. Dat waren lastposten. Er kreeg er 1 van zuster Slob (de hoofdzuster) gebakken aardappelen, wat ze verkeerd vond. Op een keer zei hij dat hij die kleretroep niet wilde en smeet het weg. Zij had toen wel een werkje voor hem. Mocht hij het zelf opruimen. Die twee lagen op een apart kamertje en deden alles hetzelfde. Als de een zijn bed bevuilde deed de ander het ook. Een van de twee is uiteindelijk op de vrouwenafdeling ondergebracht.

Hoewel er een draaihuisje, een prieeltje was dat bijgedraaid moest worden voor de zon, is er eigenlijk nooit gebruik van gemaakt. Wel werd er op Heidezicht zelf veel gepitriet en gebreid. Dat werd in bed gedaan op een plank.

We hadden met twee verpleegkundigen avonddienst. Op de klasse-afdeling met drie. Zuster Slob sliep tegenover de keuken. We moesten dus ’s nachts zo zacht doen als wat. De nachtdienst sliep op zolder na de dienst. Dat was rustiger. Deze moest dan overdag tot 16.00 uur in bed blijven. Op Heidezicht had je een week nachtdienst. Het mocht niet te vermoeiend worden. Maar op de klasse had je 14 dagen nachtdienst. Toen dacht ik: „Sjonge jonge, ik kom de week nooit door”.

Meestal was ik tegelijk met Jan, mijn vriend, later verloofde en man, vrij. Meestal in het weekend en aansluitend de twee extra dagen. In het tweede jaar had ik  Jan ontmoet. Aanvankelijk hadden we niet samen les. Ook hij is een keer gezakt. We hebben wel tegelijkertijd het eindexamen gedaan. Daarna heb ik nog een half jaar gewerkt voor ik het zat was. Ik ben toen naar de directeur gegaan, die het er wel mee eens was.

Op de klasse zat ik middenin de hal en dan kwam de arts dr. Swildens, een apart manneke, in zijn pyjama even kijken. Hij zei dat ik op de verkeerde afdeling zat en op de vrouwenafdeling moest zijn. Maar ik was alleen en zat mooi tussen de twee afdelingen in, want ik moest op beide afdelingen passen. Dat mocht dus niet. De artsen zullen wel een aparte kamer gehad hebben als ze nachtdienst hadden.

Meestal zaten de gediplomeerden beneden en de leerlingen boven. Soms moesten de gediplomeerden boven helpen bij het wassen.

Ik heb ook met dwangmiddelen te maken gehad. Vond het vreselijk. Spanlakens en vooral het shocken. Ze moesten altijd mij hebben. Ik moest altijd helpen. Er was ook een vrouwtje dat altijd sliep met opgetrokken benen. Ze konden op het laatst niet meer recht, een contractuur. Dr Zijlstra, die ook nog ergens chirurg was, heeft haar meegenomen naar de onderzoekskamer. Moest ik even helpen. Wilde eerst weten wat hij ging doen. Hij ging haar benen breken. Dacht toen: „Heb je niet een ander middeltje?” Is na het breken in het gips gezet. De patiënte kon daarna wel weer lopen.

Shocken vond ik het ergste. En het duurde altijd zo lang want de mensen moesten daarvoor nuchter blijven. Om ongeveer 10 of 11 uur gebeurde het. Daarvoor moesten we het shockapparaat bij zuster Kant halen op Larikshof. Die had altijd wat op te merken. Om half acht moest je eten. Als we dan door het bos liepen te hollen werden we toegesproken: „Zusters, willen jullie alsjeblieft niet zo hollen”. Ik dacht: „Mens ik moet toch eten”. En zuster Kant was niet eens van onze afdeling”.  Zuster Kant had ook nog een zus. Maar of die ook zo erg was, weet ik niet. Als we het shockapparaat kwamen ophalen zei zuster Kant altijd „Als jullie het maar netjes terugbrengen en op tijd”. Ik dacht: „Ja hoor direct”. Maar halverwege belde ze al waar het apparaat bleef. Dan zeiden wij: „Dan moet u toch eerst vragen waar de dokter blijft, want er is nog steeds niet geshockt”.

Het was daar ook heel streng. Jan heeft er 13 weken gelegen met een hernia. Maar je mocht hem eigenlijk niet bezoeken. In die tijd was hij ook jarig maar ik mocht er maar een half uurtje naar toe.

Heeft ook leuke dingen meegemaakt. Ieder jaar kwam meneer Ooms op bezoek. Gingen de broeders op zijn speciale stoel zitten na afloop en maakten we veel pret.  Bij die gelegenheid moesten alle bedden in de hal gezet worden en al die stoelen. Daar had je het wel druk mee. Dan werd er voorgelezen over de gezusters Hanaveertjes. Elk jaar opnieuw. Op het laatst zag ik het in de bibliotheek staan en dacht: „Ik hoef het niet te lezen want ik heb het nu wel 20 keer gehoord”.

Je kon nergens naar toe met de mensen. Ze konden niet naar de kerk (mensen moesten afgeschermd worden van de andere patiënten en medewerkers). Zij gingen boven naar de kerk. Op de klasse-afdeling moest ik met de patiënten mee naar de kerk. Iedere vrijdag kwam er een pater voor de communie. Wij zeiden toen „wat een knappe man”.

Mijn vriend en ik hebben dominee Den Oudsten meegemaakt. Deze heeft ons ook getrouwd. Niet op Zon & Schild. Ze kwamen vanuit Zon & Schild allemaal naar Oldebroek, waar de vader van Jan op een grote boerderij woonde. Was erg leuk want we zaten om 4 uur nog op de deel. Dit omdat de auto die hen moest halen veel te laat kwam. Dus de meiden waren pas om half zes thuis en zijn toen maar direct aan het werk gegaan tot 4 uur en toen zijn ze ook gelijk in bed gedoken. Zij hadden het helemaal verzorgd met spelletjes en zo.

Op een keer zaten er twee vrienden van Jan net in de wacht en kwamen even feliciteren in Oldebroek voor onze verloving. Ze waren op de brommer en de ene hield hele verhalen tegen degene die achterop zat maar kreeg geen antwoord. Toen keek hij achterom en bleek  dat de passagier er afgevallen was. Moest hij het hele stuk weer terug.

Ik kan me niet alle dokters herinneren van Z&S. Bij dokter Stellinga deed ik eindexamen die me alles heeft gevraagd over tbc. Ergens onhandig. Hij vroeg ook wie het Leger des Heils had opgericht. Maar ik had tot mijn 21e jaar onder het Leger des Heils gestaan.

Als alle patiënten op Heidezicht in de war waren, konden we het niet meer aan. Dan moesten er mannen komen en moest er naar Larikshof gebeld worden.

Op de klasse kreeg ik gelijk late dienst. Wist helemaal niets en ik liep maar wat te sjokken. Ook al was ik derdejaars. Het werd maar een beetje uitgelegd. Als er een nieuwe patiënt kwam moest je ook een heleboel doen. Dat vond ik moeilijk. Moest je de mensen uit zitten horen. Daar had ik een hekel aan. Op een keer kwamen er twee. Toen zei ik: „Blijven jullie aan de gang?”.

Er was een meneer die kwam zijn vrouw brengen en die was nog erger dan zijn vrouw. geloofde ik. En toen zeiden die dienstdoende broeders, van die Amsterdammers, toen ik vroeg wat ze nou wilden: „We wilden die man hier ook maar laten”. Ik zei toen: „Nou neem maar mooi mee”. Nog geen week daarna was hij er ook. Toen zeiden de broeders „zie je nou wel dat we hem hier hadden moeten laten”. Dat stelletje broeders zat de gekste moppen te vertellen. Zij zei toen: „als jullie zo doorgaan krijgen jullie geen koffie meer”.

Boven mocht ik ook de medicijnen klaarzetten. Er was daar een mevrouw die had met Juliana Rechten gestudeerd en vlakbij stond er eentje die was handwerkjuffrouw. Als ik dan binnenkwam kreeg ik iedere dag van de een 2 jaar gevangenisstraf en moest ik van de ander 20 kruisjes borduren. Ik zei tegen de zuster toen: “goede genade ik kom nooit meer de gevangenis uit”.

We hadden veel hogere mensen hier. We hadden de barones van Nagel en gravin van Bieland. Er waren ook twee mensen met paratyfus. Dan kregen ze aparte pannetjes uit de keuken die je om de deur zette en die zij dan weer terug om de deur zette.

De apotheek werd de snoepafdeling genoemd. Ik hoefde niet naar de röntgen-afdeling. Ik moest wel iedere maand doorgelicht worden en bloed afgeven. Dr. van de Heuvel zei op een keer:  “Je moet terugkomen want je hebt een vlekje op de longen. Een week later was het vlekje weg. Ik zei tegen de dokter: „Ja dat heb ik weggehaald en ik zet het er morgen wel weer in”. Het was een kalkvlekje geweest. We zaten elke maand met alle zusters in de wachtkamer. En ook zuster Slob. En dan zei zuster Slob: „Zusters maken jullie niet zo’n leven” en dan zei de dokter: „Ach laat die meisjes dat toch doen”.

Als je laat thuis kwam moest je altijd door de voordeur. En daar sliep zuster Slob. Die hoorde je altijd binnenkomen, dat kan niet anders. Was je op de klasse-afdeling dan hoorde ze het nooit, want je had twee achterdeuren.

Toch wel een leuke tijd gehad eigenlijk. Soms niet. Moest een keer met Kerst werken, de ene dag, en de andere dag kwam de verloofde van de andere zuster aan. En toen zei zuster Slob; „dan moet jij morgen maar late dienst doen”. Nou daar had ik helemaal geen zin in want moest ik alle dagen late dienst doen. Alleen omdat die man was overgekomen. Zuster Slob veranderde de dingen zomaar.

Zuster Takke was hoofd van het klasse-paviljoen. Die deed ook van die dingen. Kon zomaar geen dienst doen omdat ze naar de bruiloft van mij zou moeten terwijl ze niet was uitgenodigd. Toen een 1e verpleegkundige, tevens waarnemend, in Zon & Schild trouwde met een diner zei ik in mijn late dienst tegen zuster Takke; „Vergeet u niet naar de trouwerij te gaan”, zei zuster Takke: „Ja hoor eens even, je denkt toch niet dat ik daar naartoe ga” en zei ik weer: „Dat kunt u niet maken”. Ze deed het niet. Desalniettemin heeft ze toch een lintje gekregen. Maar als er iets van haar te vieren viel, moest dat in de huiskamer van de verpleegkundigen en moesten die maar ergens anders heen. Ze hield een lijstje bij wie wanneer dienst had gedaan, zodat een en ander weer wel eerlijk verdeeld werd. Aan de andere kant liep iedere keer de wekker af. Gevraagd naar de reden zei ze: „Dan kijk ik iedere keer of ik nog leef” en zei ik: „Dat helpt straks ook niet meer”.

Als een hele jonge zuster laat thuis kwam moest ik vertellen hoe laat ze thuis kwam. Dat was wel lastig. Dus smokkelde ik wel eens een halfuurtje met vertellen. Dan klikte ik niet te veel. Op een gegeven moment werd ik ook uit bed gebeld, want die en die was weg. Hij was in een seminarie een eindje verderop naakt gevonden. De verpleegkundigen mochten er echter niet in omdat ze niet proper aangekleed waren. Wij zeiden toen, dan blijft u toch zitten. Wij weer die kapel uit. Tenslotte is een broeder uit bed gehaald en die mocht er in. De patiënt is toen met twee van die palmtakken „voor” weer thuisgebracht. Meneer Lim was een andere zeer regelmatige wegloper. Die overigens nog veel bij haar man kwam.

Ik heb nooit wat van doen gehad met de organisatie en het bestuur. Er was wel een periode dat er veel Surinamers waren. Die vertikten het om al het werk te doen. De sputumpotten leegden ze niet bijvoorbeeld. Zij mochten ook in diensttijd naar cursus en wij moesten in onze vrije tijd. Toen zijn we op de trap gaan zitten en zijn we gaan staken. Zuster Slob kon dus niks met ons. Toen kwam de directeur. En die gaf ons gelijk. Als er een dag geen rijst was, wilden de Surinamers niet eten. Ik zei toen: „Als wij nou met vakantie naar Suriname komen, krijgen wij dan aardappelen?”. „Nee natuurlijk niet”. „Nou eten jullie dan die aardappelen op”. Ze zijn niet lang geweest.

Verder was er weinig trammelant. Haar man heeft tot zijn pensioen, tot zijn 57e,  op Zon & Schild gewerkt en kreeg wel doorbetaald tot zijn 65e.